Historiek De kerk maakte oorspronkelijk deel uit van het klooster van de Miniemen dat op 10 vendémiaire van het jaar V (1 oktober 1796) gesloten werd. In de inventaris van het meubilair is te lezen over de aanwezigheid van « een orgel met balustrade in mozaïekwerk ». De enige bekende informatie over dat orgel heeft betrekking op de betaling van een schijf van 128 gulden voor het orgel. Misschien kan de bouw ervan toegeschreven worden aan een van de meest in het oog springende orgelbouwers van die tijd, zoals Jean-Baptiste Barnabé I Goynaut of Egidius Le Blas? Ook bekend is dat het instrument verwoest werd door de Republikeinen.
De geschiedenis van het orgel van François Noelmans begint in 1681, met de levering van het orgel aan de Brusselse Begijnhofkerk, na de bouw van de kerk zelf, vijf jaar eerder.
Dat jaar zien we de honoraria van de orgelbouwer immers van 4 naar 30 gulden gaan, wat wijst op een toename van zijn activiteiten. Hij is het die ongeveer tot 1692 het orgel zal onderhouden.
De organist in die tijd was Olivier De Boeck, door Jean-Pierre Felix in verband gebracht met Michel De Bock, organist aan het Spaanse hof. Hijzelf was ook orgelbouwer en stond in voor het onderhoud, van 1692 tot 1707, 2 of 3 jaar vóór zijn dood. Een zekere E. D. De Boeck werd in 1707 belast met het vervangen van de twee klavieren.
Olivier De Boeck wordt bij zijn dood als organist opgevolgd door zijn zoon Joannes Hyacintus die ook het onderhoud voor zijn rekening blijft nemen. Sporen daarvan zijn in de archieven terug te vinden tot 1755 en zelfs 1759. Ook in de rekeningen van 1763-1765 wordt nog een Hyacintus De Boeck vermeld. We kunnen er echter niet zeker van zijn dat het om één en dezelfde persoon gaat. Joannes Hyacintus heeft niet alleen een klavier en drie balgen vernieuwd maar ook een andere « grote reparatie » uitgevoerd, voor de som van 55 gulden. Diezelfde figuur zou al activiteiten gehad hebben bij de Miniemen, zonder daarom het toekomstige lot te kennen van zijn orgel. Dat verandert in 1769 immers radicaal van koers, als het verkocht wordt aan het Heilige Drievuldigheidscollege in Leuven, waar het door de plaatselijke orgelfabrikant Jan Nau heropgebouwd wordt.
Voor de verhuizing had het orgel op elk klavier een sifflet. Dat van het positief werd echter vervangen door een terts. Plenum en cornet zouden niet geleverd zijn zoals ze beschreven zijn in het in 1788 verschenen werkje van N.A. Knock. Deze Nederlandse burgemeester en orgelkenner had een lijst opgesteld van de meest merkwaardige orgels in de Lage Landen, waarin onder meer dat van het «Nieuwe College» in Leuven.
Hoofdwerk
Rugpositief
Praestant 8'
Bourdon 16'
Holpijp 8'
Octaaf 4'
Spitsfluit 4'
Doublet 2'
Nassat 3'
Cornet
Mixtuur
Cimbaal
Trompet (bas en discant)
Vox humana 8'
Praestant 4'
Bourdon 8'
Fluit 4'
Octaaf 2'
Terts 1' 3/5
Mixtuur
Kromhoorn 8'
De weg die het orgel in Brussel heeft afgelegd blijkt vervolgens nogal verwarrend. Ook de juridische en financiële situatie van de jonge parochie was aanvankelijk niet erg stabiel. Na het Concordaat van 1801, tussen de Heilige Stoel en de Fransen, werd de kerk immers een bijhuis van de parochie Onze-Lieve-Vrouw ter Kapelle en werd ze toegewijd aan de heilige Johannes en Stefaan. Er vonden restauratiewerkzaamheden plaats en op 30 november 1806 werd de kerk geopend. De kerkfabriek die op 9 november 1806 voorzien had in de aanwerving van een organist, beschikte over weinig middelen om een orgel aan te schaffen en overwoog de aankoop van een tweedehands instrument, waarvoor in die nadagen van de revolutie een grote markt bestond.
Er wordt gedacht aan het orgel van Soleillemont dat te koop was voor 200 kronen. Omwille van de prijs laat men dat plan weer varen en valt de keuze op het orgel van het Drievuldigheidscollege in Leuven dat maar 900 frank moest kosten.
Na een omweg in Sint-Joost, komt het orgel op 20 mei 1807 aan bij de miniemen. Het vervoer gebeurde door een pachter uit Herent. Over de heropbouw bij de Miniemen is niets bekend. Wel weten we dat de Franse regering de kerk in 1811 liet sluiten. Ze werd een opslagplaats voor tabak. De missen werden uiteindelijk opgedragen in een kapel van het Sint-Pietersziekenhuis, waarbij gebruik gemaakt werd van een portatieforgel, eigendom van Mijnheer Reinders van het Koningsplein. Na ettelijke stappen werd de kerk in 1814 teruggegeven aan de parochie maar restauratiewerken bleken onvermijdelijk. Daarvan was in 1818 nog altijd geen sprake, waardoor de parochianen de kerk met geweld terug in bezit namen. Op 24 december 1818 werd ze hen ook officieel teruggegeven. Ook Mijnheer Reinders had ondertussen, in 1817, zijn orgel teruggehaald. Nu is het wachten tot de contacten in 1819 met Jacques Philippe Joseph Ermel, voor er weer sprake is van het orgel zelf. De kerkdiensten werden ondertussen opgeluisterd door twee voorzangers.
Inderdaad op 14 maart 1819 wordt een overeenkomst ondertekend met “le sieur” Ermel (Jacques Philippe Joseph), voor de « plaatsing en restauratie van het orgel ». In het verslag van de zitting van de Kerkfabriek van 30 april, vinden we
«Het positief van ons orgel zal in de loop van de volgende maand op het doksaal geplaatst worden». Op 4 juli 1819, levert de Raad van de Kerkfabriek een lovend certificaat af, volgens hetwelk « Jacques Philippe Ermel, Bouwer van orgels en pianoforte’s, woonachtig in deze stad (Brussel) het Orgel van onze kerk op een lovenswaardige wijze gerepareerd en teruggeplaatst heeft, wetende dat het hele mechanische werk en tal van pijpen vernietigd waren, op een manier die ze in de ogen van velen onbruikbaar en onherstelbaar zou maken. Hij heeft er door zijn zorgen, inzicht en nauwkeurigheid echter het beste weten van te maken en heeft met spoed en tot onze tevredenheid ons instrument laten zingen op een voor een oud instrument zeldzaam harmonieuze wijze ».
Anderzijds hebben we geen informatie over de inhoud van de werken, noch over wat met het rugpositief gebeurd is, hoewel we recent frontpijpen van het positief teruggevonden hebben in de orgelkast van het reciet, achteraan het orgel. We merken op dat de term « positief » in die tijd kon verwijzen naar een klavier dat in het hoofdgedeelte was geïnstalleerd , en namelijk in de sokkel, zonder dat het reciet, of later zwelwerk werd genoemd.
Moortgat signaleert later dat De Volder een positief aan het orgel heeft toegevoegd. Dat lijkt niet zeer correct te zijn, als we ons mogen baseren op wat de organoloog Edouard-Georges-Jacques Grégoire over De Volder schrijft: « Brussel. Renoveert in 1833 het orgel van de Miniemenkerk. Het heeft een positief en 24 registers ». Uit de analyse van het orgel weten we dat die werken bestonden uit het vergroten van de omvang van de manualen tot 54 noten, het vervolledigen of vervangen van bepaalde registers, met name het tongwerk van het hoofdwerk en heel waarschijnlijk het maken van nieuwe windladen, waarvan alleen die van het hoofdwerk is overgebleven.
Het is heel waarschijnlijk dat de installatie van het pedaal uit die tijd dateert, want ook daar stellen we een latere uitbreiding vast van 27 naar 30 noten, volgens de geïnventariseerde pijpen. In dat geval lijkt het evident dat de wijzigingen aan de orgelkast ook uit die tijd zouden dateren.
Nog altijd in het boek van Grégoire lezen we over het werk van Vermeersch na 1853 : « Brussel, Miniemenkerk, een tweemanualig orgel ».
We weten dat het pijpwerk is uitgebreid tot 56 noten, door de toevoeging van een kleine windlade van 2 noten in het hoofdwerk en dat het pedaal van 27 op 30 noten is gebracht. Hier zijn de windladen voorzien voor 30 noten en we kunnen ons voorstellen dat ze nieuw gemaakt werden, geïnspireerd op de windlade van het hoofdwerk. We kunnen niet met zekerheid zeggen of de chromatische windlade van 56 noten van het reciet uit die tijd dateert of jonger is. Vermeersch zal in elk geval wel een of ander register aangepast of gewijzigd hebben. De omgekeerde speeltafel, typisch voor de jaren 1850 en later, zou best van hem kunnen zijn, wat dan ook voor het regeerwerk zou gelden. We merken op dat de aanhechting van de abstracten aan de armen van het wellenbord een centimeter verplaatst werd, zoals we hebben vastgesteld bij het opmaken van de orgelinventaris. Het zou kunnen dat het wellenbord van De Volder is en de nieuwe aanhechting van Vermeersch. Men heeft vastgesteld dat de binnenopstelling van het orgel van het Begijnhof, herbouwd door Vermeersch na 180 meer op dat van de Miniemen leek. We merken ook op dat de omgekeerde speeltafel drie manualen telde, waarvan het eerste, hier positief genoemd, niet aangesloten was. Dat was wel het geval voor het hoofdwerk en het reciet dat wellicht in die jaren «récit expressif» of zwelwerk is geworden.
Dankzij de hardnekkigheid van de Raad van de Kerkfabriek werden de klokken en het orgel tijdens de eerste wereldoorlog niet afgestaan.
In de jaren 1920 installeerde orgelbouwer Emile Kerkhoff, die de bekende fabriek van zijn vader had overgenomen, een elektrische motor, kennelijk echter niet tot algemene tevredenheid.
In 1957 onderging het instrument een revisie die we aan De Lil uit Brussel kunnen toeschrijven, die immers een etiket met zijn naam op de speeltafel van het orgel gekleefd heeft. In die tijd of zelfs vroeger waren twee registers toegevoegd: de voix céleste en de trompet.
Vanaf de jaren 1980 begon het orgel ernstige tekenen van vermoeidheid te vertonen, hoewel het nog dienst deed tijdens tal van liturgische activiteiten en concerten. Het instrument hield het nog een kleine tien jaar vol, alvorens helemaal uit te vallen. De genadeslag kwam van de verwarming, tijdens een periode van winterse kou maar ook het leder, onder meer van de pulpeten, was volledig versleten.
Onder impuls van Jacques Van der Biest, de «Pastoor van de Marollen», werden allerhande oproepen gelanceerd om met het publiek, de pers en de overheid de handen in elkaar te slaan en « het oudste orgel van de stad » te redden. Tengevolge van een ontmoeting met François Houtart werd een officiële procedure overwogen. Vanaf 1982 kon pastoor Van der Biest rekenen op de steun van « La Renaissance de l’Orgue », dat in 1983 vzw zou worden. De vereniging organiseerde concerten en legde rond 1986 de contacten met Hubert Schoonbroodt, voor het uitvoeren van een studie en het opstellen van een restauratieplan voor het orgel. Er werd een overeenkomst ondertekend met de opsteller van het project die een van zijn leerlingen, François Houtart, aantrekt als assistent. Nu diende een lange administratieve weg afgelegd te worden om het project erkend te krijgen door de toen nog niet geregionaliseerde Commissie van Monumenten en Landschappen. Parallel daarmee moest een tweede zoektocht bij overheid en privé voor de nodige fondsen zorgen.
Van meet af aan bleken we immers voor een heterocliet orgel te staan dat evenwel prachtige onderdelen bevatte, voornamelijk uit de 17e en 18e eeuw. Die argumenten ondersteunden de aanvankelijke idee om zo veel mogelijk de oude kenmerken van het oude orgel te herstellen maar met behoud, onder meer op uitdrukkelijke vraag van de Kerkfabriek, van de elementen die er in de loop der eeuwen aan toegevoegd werden.
De huidige aanwezigheid van een speeltafel met drie klavieren en de vroegere aanwezigheid van een rugpositief werd als argument gebruikt voor het herstellen van de klankkwaliteit en de instrumentale mogelijkheden van het orgel en om te opteren voor een kast waarvan de afmetingen zo dicht mogelijk bij de oorspronkelijke zouden liggen. Het pedaal zou dan uit de grote orgelkast verdwijnen en afzonderlijk geplaatst worden, links en rechts van het oude orgel. Het reciet zou op zijn plaats blijven maar verlost worden van verschillende oude registers die teruggingen naar het rugpositief. Het zou op zijn beurt de romantische stemmen van het hoofdwerk erven en nog wat aangevuld worden in dezelfde stijl.
Voor zijn demontage in 2000, bevat het orgel volgende spelen
Positif:
muet
Grand-orgue, 54 notes + 2 notes :
Cornet V dessus à c’ (posté) *
Montre 8’ *
Bourdon 16’ *
Prestant 4’ *
Bourdon 8’ *
Violon 8’ **
Flageolet 2’ *
Flûte 4’ *
Flûte 8’ dessus **
Fourniture III (sur V) *
Trompette 8’ **
Clairon 4’ **
Récit, 56 notes :
Basson-Hautbois 8’ ***/**
Trompette 8’ ***
Doublette 2’ *
(Fourniture III à IV, vide)
Quinte 2’2/3 *
Flûte octaviante 4’ **
Voix céleste 8’ ***
Bourdon 8’ *
Salicional 8’ (Sur 2 chapes) **
Principal 8’ (Sur 2 chapes) **
Pédale, 30 notes :
(Chape vide)
Clairon 4’ **
Trompette 8’ **
Bombarde 16’ **
Prestant 4’ **
Flûte 8’ **
Bourdon 16’ **
* : Jeux antérieurs à 1800,
** : jeux postérieurs à 1800,
*** : jeux postérieurs à 1900.
Hubert Schoonbroodt en François Houtart hebben dit standpunt met succes verdedigd, onder meer bij de Commissie van Monumenten en Landschappen die echter liet weten dat de nieuwe kasten voor het pedaal en het rugpositief een eigentijds uitzicht dienden te krijgen, dat contrasteert met het oude. Ook werd beslist dat de kasten niet door de overheid zouden betaald worden. Rond die tijd ook liet Hubert Schoonbroodt onverwacht het leven, na een auto-ongeval op 5 februari 1992. Om op de ingeslagen weg verder te gaan, werd met instemming van alle betrokkenen, besloten om Carlo Hommel, organist van de Kathedraal van Luxemburg en leerling van Hubert Schoonbroodt, samen met François Houtart het project in handen te geven. Al snel bleek de noodzaak om een architect aan te werven voor de bouw van de nieuwe kasten. Na enig beraad werd de internationaal gereputeerde Luikse architect Charles Vandenhove benaderd. Hij zal uiteindelijk toezeggen en, samen met zijn assistent Olivier Mathieu, de werken overnemen.
Een voor een werden, dankzij de vastberadenheid van iedereen, de vereisten administratieve stappen gezet. Een van de belangrijkste punten, dat had moeten voorafgaan aan elke beslissing omtrent het project, kwam echter in het gedrang, door de deadlines uit het nieuwe lastenboek: de volledige inventaris van het instrument tijdens het demonteren ervan (voornamelijk het pijpwerk en het meubel). Het is immers van essentieel belang, binnen de huidige opvattingen inzake orgelrestauratie, om de herkomst en de ouderdom te bepalen van het hele pijpwerk en van alle onderdelen van kasten en mechaniek.
Deze belangrijke punten voor de organologen werd door de architect opzij geschoven en vloot zijn project af op de huidige toestanden met de steun van de pastoor die plots "haast had te besluiten". Dit heeft terecht een journalist van "Le Soir" doen opmerken in 2004 dat het een viritueel orgel in plexiglas van een Luikse architect betrof, een restauratie die aan de organisatie was ontstolen.
Op die manier zijn twee trends in zekere zin met elkaar in conflict gekomen. De ene streefde naar diepgaand onderzoek en zette authenticiteit voorop. Het resultaat ervan is terug te vinden in een orgel dat barokker is dan voorzien, gecombineerd met een autonoom romantisch orgel. De andere tendens benadrukte vooral de snelheid en wou kost wat kost een moderne en hoogstpersoonlijke stempel drukken op het uiterlijke aspect van het instrument. Dat heeft ons een orgel opgeleverd met sobere eiken kasten met corpus in plexiglas waarmee het pijpwerk zo kan worden opgesteld dat het van alle kanten zichtbaar is.
In al die ondernemingsdrang heeft echter niemand de vermelding in het nieuwe lastenboek opgemerkt volgens dewelke er een « vernieuwing van de onderkast » van het 17e-eeuwse Noelmans-orgel moet komen. Noch minder heeft iemand de vermelding geïnterpreteerd als zou de onderkast verdwijnen en plaats maken voor een nieuwe sokkel, zoals gewild door de architect, die de ambachtslui op die manier tot dit triestig werk heeft aangezet.
Door de uitgesproken wil om vooral voort te maken, is uit de orgelinventaris ook gebleken, maar pas als het al te laat was, dat het aantal prestantpijpen in het front te groot was voor de voorziene kast. De vergelijking van het soort orgelbuffet dat Noelmans hier afleverde en het werk van zijn tijdgenoten, typisch 17e-eeuws, leerde dat de aanwezigheid van bijkomende elementen probleemloos kon worden opgevangen (in ronde torens of onder gekruiste spitsbogen), tussen de twee vlakvelden en de afgeronde zijcomponenten. Dergelijke oplossingen zien we bij tal van instrumenten uit die tijd, zoals dat van Onze-Lieve-Vrouw-over-de-Dijle in Mechelen.
In 2003, nadat verschillende elemementen van het orgel werden opgebouwd werden deze te zwaar, te wijten aan het vooruitplaatsen van het rugpositief en de plexiglas torens bleek dat het doksaal althans sommige elementen ervan rot waren en tekenen van vermoeidheid en inzakkingen vertoonden.
Heel snel werd alles gestut en de ingenieur die de structuren van het grote Grenzingorgel van de kathedraal heeft geplaatst heeft de stand van zaken opgemaakt: Het orgel woog reeds 15ton, te veel voor het oude doksaal van 1815-20. Nadat het orgel gedeeltelijk werd afgebroken werd een grote eiken balk van 9meter op deze geplaatst die tegenover het front van het doksaal stond, wat de ondersteuningskracht vertegenwoordigd heeft.
De werken konden hernemen. Ten gevolge van een geschil tussen de architect en de organoloog betreffende de kleurschakering die aan het oude meubel van 1680 moest worden gegeven, moest volgens zijn oodeel zo klaar zijn als nieuwe eik, Organum Novum die door zijn mecenaat het project steunde, heeft de inwijding van het orgel afgedwongen door een groot orgelfestival in maart 2004 te organiseren. Vijftien concerten, pedagogische voorstelleningen en een seminariegroepen gedurende acht dagen plaats met meer dan 150 musici en spektakelartiesten. Dit omvatte acht originele creaties en vanaf de oude muziek tot op onze dagen.
Ondanks, de werken, die de steun genoten van de Koning Boudewijnstichting, werden mede mogelijk gemaakt door de financiële medewerking van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de stad Brussel en door het privé mecenaat van onder meer de BBL en de sympathisanten van het project.
Los van de moeilijkheden die zich hebben voorgedaan, werden met het tot een goed einde brengen van deze poging een aantal belangrijke aspecten gerealiseerd : Brussel krijgt een klankkleur terug die een unicum is voor deze stad en typisch voor die bepaalde periode, in éénzelfde omgeving blijven alle element behouden die in opeenvolgende perioden het orgel hebben uitgemaakt en tot slot werd hier aangeknoopt bij de hedendaagse esthetische opvattingen inzake orgelkastbouw.
Zonder voor een meer doorgedreven en meer homogene weergave te staan die de organologen zouden gebracht hebben om twee volledig verschillende en stylistisch zelfstandige instrumenten te maken, bieden de orgels van de Miniemen muzikale kwaliteiten die reeds vele muzikatnen weten te appreciëren.
In elk geval zoals het orgel vroeger was, orgelkast inbegrepen, alles was een kwestie van conservatie en recuperatie van de oude elementen aangepast aan de hedendaagse smaak, wat maakt dat dit orgel een geval apart is in het Brusselse orgellandschap. Zijn restauratie en vernieuwing waard door zijn typische eigenschapppen en muzikale homogeniteit herkrijgt, heeft de verschillende gelaagdheden verkregen gedurende eeuwen, willen bewaren.
WERKEN
Begindatum 1770
Type werkzaamheden Reconstructie van het orgel in Leuven
Naam van de orgelbouwer Jan Nau
Ligging van de werkplaats Leuven
Begindatum 1957
Bijzonderheden Volgens Guy Van Grunderbeek
Type werkzaamheden Restauratie van het orgel van de Minimen (volgens het woordenboek van instrumentenmakers van Malou Haine en Nicolas Meeùs). Waarschijnlijk toevoegsel van een Trompette 8' en een Voix céleste 8' op het Reciet.
Naam van de orgelbouwer Jean De Lil
Ligging van de werkplaats Brussel
Begindatum 1819
Type werkzaamheden Plaatsing en restauratie van het orgel. Gelukwensen destijds voor de resultaten van het werk rekeninghoudend met de slecht staat van het orgel.
Naam van de orgelbouwer Jacques Philippe Joseph Ermel
Ligging van de werkplaats Bergen en Brussel
Begindatum 1833
Type werkzaamheden Uitbreiding van het orgel tot 54 toetsen, vandaar de noodzaak van nieuwe windladen en herziening van de speeltafel. Heel waarschijnlijk invoering van het Pedaal (27 toetsen) en reorganisatie van de orgelkast. Tongwerk van het Hoofdwerk nieuw en andere stemmen wellicht veranderd of aangepast : Violon 8', Salicional 8', Principal 8', Basson-Hautbois 8'. Nieuw blaasbalg ?
Naam van de orgelbouwer Pierre-Jean De Volder
Ligging van de werkplaats Gent en Brussel
Begindatum 1853
Type werkzaamheden Uitbreiding van de klavieren en aanpassing van het regeerwerk en de windladen, vervangen van bepaalde stemmen, omgekeerde speeltafel van drie klavieren waarvan het eerste (Positief) staat. Nieuwe blaasbalg?
Naam van de orgelbouwer Henri Vermeersch
Ligging van de werkplaats Duffel
Begindatum 1925
Type werkzaamheden Onderhoud en plaatsing van een elektrische ventilator
Naam van de orgelbouwer Emile-Henri Kerkhoff
Ligging van de werkplaats Brussel
DOCUMENTATIE
Type Archieven
Titel Archieven van de Parokie
Type Boek
Titel "Histoire des orgues de l’église des Saints-Jean-et-Etienne aux Minimes à Bruxelles"
Auteur Jean-Pierre Felix
Type Artikel
Titel "Le doyen des buffets d’orgues bruxellois"
Auteur Jean-Pierre Felix
Referenties Tome XXI, 1976
Tijdschrift / Uitgave Cahiers Bruxellois – Revue d’histoire urbaine
Type Artikel in de tijdschrift La Renaisance de l'Orgue
Plaats Corbais
Tijdschrift / Uitgave La Renaissance de l’Orgue
Uitgever Françoise de Viron
Type Artikel
Titel Verschillende artikels in de tijdschrift van Organum Novum
Plaats Jean-Baptiste Colynsstraat, 30 - 1050 - Elsene
Referenties Depuis 1994
Tijdschrift / Uitgave Organum Novum
Uitgever Edouard Houtart
Type Video
Titel Etappes van de restauratiewerf
Uitgever Organum Novum
Type Publicatie en CD
Titel Twee orgels voor de Miniemen
Beschrijving Reciet op het orgel doorheen de restauratie/ hernieuwing van het orgel van de Miniemen met foto's en een CD opgenomen door Carlo Hommel en François Houtart, iniatiefnemers. Franse en Nederlandse versie.
Auteur Lucien Noullez (texte), Xavier Douley (photos), François Houtart et Carlo Hommel (organistes et conseillers)
Plaats Brussel
Referenties Paru dans la collection "Des Lieux & des Hommes" chez Alice éditions. Un projet initié par Organum Novum, asbl.
www.alice-editions.be
Bijzonderheden Verkocht in de boekhandel of bij Organum Novum.
Ondersteuning van het Brussels Gewest en de Stad Brussel.